Woonerf verdient herwaardering (uit: Cobouw)
Planologen en ontwikkelaars hebben het woonerf al lang geleden de rug toegekeerd. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de zogenoemde bloemkoolwijken, met hun woonerven, langzamerhand verpauperen. Maar dat valt het woonerf op zichzelf niet aan te rekenen, meent een aantal architecten.
bron: Cobouw
Het woongenot in die 'bloemkoolwijken' uit de jaren tachtig wordt verstoord door gebrek aan parkeerruimte, sociale onveiligheid en het verdwijnen van contacten tussen bewoners. Maar het woonerf is niet dood, vinden deze architecten. Sterker nog, een van de meest geslaagde woonerfwijken van Nederland, Park Rozendaal in Leusden, viert dit jaar tevreden zijn vijftigste verjaardag.
Op een zomerdag is duidelijk te zien wat de aantrekkelijkheid is van Park Rozendaal. Het is groener dan een recreatiepark, met beboste linten, parkjes en trapveldjes. Op de pleintjes tussen de lange, gebogen woonblokken waken grote bomen over de picknicktafels en jeu-de-boulesbanen. Doorgaande wegen zijn er niet, dus kinderen spelen volop op straat. Bij een warme dag kent de wijk nog andere ontsnappingsmogelijkheden: de bewoners van de 476 drive-inwoningen hebben gezamenlijk een zwembad en tennisbaan.
Het succes van de wijk lijkt in schril contrast te staan met de talloze bloemkoolwijken, grofweg gebouwd tussen 1970 en 1985, waar de utopische planologie van de jaren zestig en zeventig jammerlijk faalde. Tenminste, dat concluderen veel bestuurders en planologen uit rapporten van deskundigen die de afgelopen jaren wezen op potentie van de bloemkoolwijk als Vogelaarwijk van de toekomst. De Stichting Experimenten Volkshuisvesting (SEV) stelde in 2008 dat de bloemkoolwijken wat "botox en liposuctie" nodig hadden. Maar het oordeel over het woonerf was al eerder geveld: sinds de jaren negentig worden ze nauwelijk meer gebouwd, laat staan ontworpen.
De bloemkoolwijken leken allemaal te lijden aan hetzelfde syndroom: de tijd haalde de gedachte achter de wijk snel in. Oorspronkelijk was het idee simpel: betaalbaar wonen in een wijk waar het autoverkeer op de achtergrond bleef, en de voetganger en fietser de baas was. Daarnaast moest de openbare ruimte het liefst doorlopen tot de achterdeur, zodat de betrokkenheid bij de wijk groter was, en de officiële voordeur praktisch onnodig. En in de eerste jaren van zo'n wijk leek het te werken. Kinderrijke gezinnen genoten van de rust en gezelligheid van de wijk. Maar op kinderloze gezinnen, minder sociale buren, toenemende criminaliteit en toenemend autoverkeer waren de wijken niet berekend. Zo verdwenen de buurtbarbecues, stonden de speelpleinen vol met geparkeerde auto's en werden de inbraakgevoelige open tuinen volgezet met schuttingen, waardoor ongure steegjes ontstonden.
Volgens TU Delft-onderzoeker Dick van Gameren valt het reuze mee met de ellende van het woonerf. Hij onderzocht de Nederlandse woonerven en hun Scandinavische en Amerikaanse voorgangers. "Je moet niet vergeten dat 17 procent van de Nederlanders woont in een woonerfwijk. Ze zijn over het algemeen tevreden. Meer dan bewoners van Vinex-wijken."
Volges Van Gameren is er weinig mis met de oorspronkelijke woonerfgedachte van veel collectieve openbare ruimte. Alleen zijn de bloemkoolwijken teveel geïndividualiseerd. "Alles is na verloop van tijd opgeknipt en tot privéruimte gemaakt. En de openbare ruimte wordt veelal te slecht onderhouden door de gemeente. In andere landen speelde dat minder: in Scandinavië zijn ze nooit gestopt met het bouwen van woonerven."
Architect Willemijn Lofvers onderzocht waarom Park Rozendaal zich nou juist onttrekt aan de neergang die andere woonerven zo kenmerkt. "Allereerst is het ontwerp ruim opgezet, maar is er, met bijvoorbeeld de bouw van beschutte balkons, aandacht voor privacy. Ook is de overgang tussen privé en collectief, door het ontbreken van een echte voortuin, goed bedacht." Maar het verschil zit hem niet alleen in ontwerp. "Ontwikkelaar Jan Poot en architect Henk Klunder hadden een plan voor georganiseerde collectiviteit. Om de grond voor de wijk goedkoper te krijgen, spraken ze met de gemeente Leusden af dat de bewoners zelf voor het groenonderhoud zouden zorgen. Dat gebeurt nog steeds. Bewoners betalen maandelijks een bedrag voor de groenstichting, die ook het zwembad en de tennisbaan beheert. Daarnaast tekenen bewoners een convenant: afspraken over wat je in de wijk wel en niet kan doen. Kortom, met het juiste ontwerp en goede beheerafspraken is collectiviteit in een wijk zeker haalbaar."
Cobouw: woonerf verdient herwaardering